Skip to main content

De arbeidsovereenkomst van een pedagogisch medewerker wordt niet verlengd. Haar werkgever, een bedrijf in de kinderopvang, houdt betaalde studiekosten in op de verschuldigde transitievergoeding. De werknemer eist een deel daarvan terug bij de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam. Zonder succes.

De vrouw, die als student-medewerker bij de kinderopvangorganisatie begon, rondt tijdens haar dienstverband de opleiding Gespecialiseerd Pedagogisch Medewerker af. Haar werkgever betaalt de volledige kosten daarvan. In een studieovereenkomst spreken de werkgever en medewerker af dat de vrouw een deel van de studiekosten terugbetaalt als zij binnen drie jaar na afronding van de opleiding weggaat. Ook als haar vertrek plaatsvindt op initiatief van de werkgever. Op basis van deze afspraken heeft de werkgever ongeveer € 980 aan studiekosten ingehouden op de transitievergoeding van deze medewerker. Dit is fors minder dan zij had kunnen doen volgens de studieovereenkomst. Toch is de medewerker het niet eens met de gang van zaken. Zij vindt dat de studieovereenkomst nietig is, omdat het kinderopvangbedrijf verplicht was haar deze opleiding aan te bieden.

Verplichte scholing  

Volgens de wet moet een werkgever verplichte scholing kosteloos aanbieden. Het gaat dan om scholing die een werkgever moet aanbieden, bijvoorbeeld op basis van de wet of een cao. Iedere afspraak die hiermee in strijd is, is nietig. Volgens de pedagogisch medewerker moest het kinderopvangbedrijf haar deze specifieke opleiding aanbieden. De kantonrechter is echter van oordeel dat daarvoor uit de wet geen verplichting volgt. 

Cao-norm

Ook uit de toepasselijke cao, de cao Kinderopvang, blijkt die verplichting volgens de kantonrechter niet. Daarin staan de minimumeisen die gelden als de kinderopvang een student-medewerker in dienst neemt. Een student-medewerker moet volgens de cao 'een opleiding volgen uit A1 of B1 van bijlage I'. Om te bepalen of hieruit voor de werkgever een verplichting voortvloeit om een dergelijke opleiding aan te bieden hanteert de kantonrechter de zogenoemde cao-norm; doorslag wordt gegeven aan de bewoordingen van een cao, in het licht van de gehele tekst van de cao. Met die manier van interpreteren in de hand is de hiervoor geciteerde bepaling uit de cao volgens de kantonrechter vooral bedoeld om te verduidelijken welke regels gelden voor een kinderopvangorganisatie bij het in dienst nemen van een student. Uit de cao-tekst volgt niet dat het een verplichting van de werkgever is om die opleiding aan te bieden. Daardoor is de studieovereenkomst ook gewoon rechtsgeldig.

Terugbetalingsverplichting

De kantonrechter bekijkt vervolgens of die overeenkomst tot een terugbetalingsverplichting kan leiden. Volgens vaste jurisprudentie kan zo'n verplichting bestaan als het relevante studiekostenbeding voldoet aan bepaalde eisen. Zo moet duidelijk zijn wanneer de werknemer loon moet terugbetalen en in welke mate de terugbetalingsverplichting vermindert naarmate de arbeidsovereenkomst voortduurt. Deze studieovereenkomst voldoet volgens de kantonrechter aan die eisen.

Goede trouw

Van een terugbetalingsverplichting kan volgens jurisprudentie verder sprake zijn als de ernstige consequenties van een beding niet zijn medegedeeld aan de werknemer, of als de werkgever in strijd met de goede trouw heeft gehandeld. Dat laatste kan het geval zijn als de werkgever het initiatief heeft genomen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Deze werknemer heeft niet duidelijk kunnen maken dat de ernstige consequenties van het beding niet met haar zijn besproken. En hoewel het initiatief tot beëindiging bij de werkgever lag, heeft die volgens de kantonrechter wel te goeder trouw gehandeld. De kantonrechter komt tot dat oordeel, omdat de kinderopvangorganisatie om duidelijke redenen onvoldoende vertrouwen had in het voortzetten van het dienstverband van de vrouw. Haar werkhouding liet te wensen over, ze verscheen vaak te laat op het werk en afspraken over haar opleiding kwam ze niet na. Verder heeft de werkgever slechts een vijfde van de studiekosten teruggevraagd. Al met al heeft zij meer dan redelijk gehandeld. De ingehouden studiekosten hoeft zij dan ook niet terug te storten.

ECLI:NL:RBROT:2023:11569

Bron:Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBROT:2023:11569 | 11-07-2024